Het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de Nederlandse rechterlijke macht is toegenomen. Ongeveer 75 procent van alle burgers en bedrijven beoordeelt de onafhankelijkheid van rechters als 'redelijk tot erg goed'. Dit percentage is daarmee 5 procent hoger dan een jaar eerder. Dit blijkt uit het deze week gepubliceerde Rule of Law-rapport 2025 (europa.eu), het jaarlijkse overzicht van de Europese Commissie over de rechtsstatelijke situatie in EU-lidstaten. Daarmee scoort de Nederlandse rechtspraak goed binnen de Europese Unie.
Het Nederlandse rechtssysteem geldt volgens het rapport als efficiënt en onafhankelijk. Tegelijkertijd herhaalt de Europese Commissie haar eerdere aanbevelingen om maatregelen te treffen die de rechtsstaat op de lange termijn kunnen beschermen. Daarbij wordt de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen genoemd. Binnen deze procedure kan in theorie politieke beïnvloeding plaatsvinden, al komt dit – mede door de sterke rechtsstatelijke cultuur in Nederland – in de praktijk niet voor. Deze kwetsbaarheid was reden voor Henk Naves, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, om begin dit jaar opnieuw een oproep te doen om
de rol van de minister bij deze benoemingen af te schaffen en de positie van de Raad voor de rechtspraak te verankeren in de Grondwet.
Op andere punten is
sprake van vooruitgang. Zo benoemt het rapport positieve stappen op het gebied
van digitalisering en ziet de commissie enige vooruitgang bij het aanpakken van
personeelstekorten en de hoge werkdruk binnen de Rechtspraak. Wel roept de
commissie op om inspanningen te blijven leveren op dit vlak. Daarnaast moet
werk worden gemaakt van het opzetten van een gestructureerde dialoog tussen de
staatsmachten, om zo de rechtstatelijke cultuur in Nederland verder te
versterken. De Rechtspraak is een voorstander van een blijvende dialoog tussen
de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht.
Naast de goede rapportcijfers en aanbevelingen uit het rapport spreekt de commissie ook haar zorgen uit over het wetgevingsproces rond de wetsvoorstellen op het gebied van migratie en asiel. Tijdens dit proces werd adviesorganen, zoals de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State, in eerste instantie slechts zeer beperkt de mogelijkheid geboden te adviseren over de wetgevingsvoorstellen. De Raad voor de rechtspraak besloot toen eerst op hoofdlijnen te adviseren en later een aanvullend advies te geven.